- heten
- {{heten}}{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [de naam dragen] be called/named2 [met een naam aangeduid worden] be called/named3 [doorgaan voor] be called ⇒ be said/reported to be♦voorbeelden:1 een jongen, David geheten • a boy called Davidhij heet Jan en hoe heet jij? • his name is John, and what's yours?hoe heet hij/zij ook al weer? • what's his/her name again?zij kwam met hoe heet hij ook weer • she came with what's-his-namehij heet naar zijn vader • he is called/named after his father2 het boek heet … • the book is called …hoe heet dat?, hoe heet dat in het Zweeds? • what is that called?, what is that in Swedish?/the Swedish for that?3 moet dat een hoed heten? • is that what you call a hat?naar het heette uit geloofsovertuiging • under the pretence of religious convictionhet heet dat … • it is said that …¶ Jan een driftkop? wat heet! • Jan a hothead? that's putting it mildly!II 〈overgankelijk werkwoord〉1 [met nadruk zeggen] bid2 [formeel] [betitelen als] 〈ongemarkeerd〉 call3 [met een bepaalde naam aanduiden] call♦voorbeelden:1 ik heet u welkom • I bid you welcome2 zich gelukkig heten • count oneself lucky3 zoals het heet • as the phrase/saying goes
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.